Nieuws Over Informatie Gesproken
Gemeenten agenderen desinformatie, maar een concrete aanpak staat nog in de kinderschoenen.

‘Het belang van samenwerking tussen beleidsmakers, gedragswetenschappers en informatie-experts wordt bij de aanpak van desinformatie steeds duidelijker.’ - Maarten Hillebrandt
Op het internet is veel informatie te vinden, maar is die ook betrouwbaar? Desinformatie is een probleem, ook voor lokale overheden. Gemeenten zijn nog zoekende hoe hiermee om te gaan. Maarten Hillebrandt is universitair docent publiek management aan de Universiteit van Utrecht en onderzocht samen met mede-onderzoekers Robert Weijers en Janna van der Lee verschillende benaderingen en strategieën van desinformatie van Amsterdam, Utrecht en Rotterdam.
Wat zijn de gevolgen van desinformatie op lokaal niveau?
‘Desinformatie kan op lokaal niveau aanzienlijke gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor de volksgezondheid, veiligheid en sociale cohesie. Een duidelijk voorbeeld is de invloed van desinformatie op de vaccinatiegraad. Desinformatie over vaccinaties heeft geleid tot een terugloop in de vaccinatiebereidheid, wat gevaarlijk kan zijn voor de volksgezondheid, denk aan de coronapandemie of het aantal gevallen van mazelen dat toeneemt. Lokale overheden worden vaak geconfronteerd met burgers die twijfels uiten over medische ingrepen of gezondheidsmaatregelen, gevoed door valse of misleidende informatie. Daarnaast kan desinformatie de sociale polarisatie verergeren. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar op middelbare scholen waar complottheorieën over de Holocaust of over wereldmachten die samenwerken, zich verspreiden. Desinformatie voedt onzekerheid en wantrouwen, wat het voor lokale overheden soms behoorlijk moeilijk maakt om effectief in te grijpen of beleidsmaatregelen door te voeren. Dit kan leiden tot verstoorde verhoudingen binnen de gemeenschap en een afname van het vertrouwen in de autoriteiten.’
Wat is de huidige aanpak van gemeenten als het gaat om desinformatie?
‘Gemeenten zijn vaak terughoudend omdat het onderwerp nog relatief nieuw is. Enerzijds willen ze voorkomen dat ze te hard ingrijpen; anderzijds leeft het besef dat zij als gemeente slechts een beperkte rol kunnen spelen in een probleem dat grotendeels op sociale media ontstaat. Vaak wijzen gemeenten dan ook naar de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid en de EU. Toch is er bij veel gemeenten het besef dat ze wél iets moeten doen, zelfs als het aanpakken van het probleem bij de bron/ de sociale media voor het lokale bestuur wellicht niet een haalbare kaart is.’
‘Er zijn enkele overeenkomsten in de manier waarop de drie onderzochte steden (Amsterdam, Rotterdam, en Utrecht) met de aanpak van desinformatie omgaan, maar het zijn toch vooral de verschillen die in het oog springen. In Amsterdam wordt op allerlei manieren geëxperimenteerd met het vraagstuk. Zo probeert de stad met online tools onjuiste informatie en de publieke opinievorming op sociale media in kaart te brengen. Een aan de universiteit gelieerde startup werkt aan instrumenten om de signaleringsfunctie en communicatie over desinformatie van de gemeente te versterken. In Utrecht ligt de focus op de rol van desinformatie in radicalisering en polarisatie, wat deels terug te leiden is tot de uitreizigersproblematiek en de tramaanslag in Utrecht in 2019. De gemeente heeft een bredere aanpak ontwikkeld die de onlinewereld betrekt, met een nadruk op het voorkomen van extremisme. In deze aanpak staat kennisuitwisseling tussen professionals in het sociale domein met regelmatige bijeenkomsten centraal. Rotterdam heeft nog geen formele aanpak voor desinformatie, maar de gemeente erkent de problematiek wel en probeert bewustzijn te creëren bij ambtenaren door trainingen en informatievoorziening. Er is echter nog geen centrale strategie of netwerk in Rotterdam zoals in Amsterdam en Utrecht.’
De definitiekwestie was een uitdaging in het onderzoek: wat valt onder ‘desinformatie’ en ‘misinformatie’, en wat valt onder vrijheid van meningsuiting? Hoe zijn jullie hiermee omgegaan in het onderzoek?
‘Desinformatie verwijst naar onjuiste informatie die bewust wordt verspreid om misleiding of schade te veroorzaken, terwijl misinformatie onjuiste informatie is die zonder kwade intentie wordt gedeeld. De grens tussen wat desinformatie is en wat vrijheid van meningsuiting is, is moeilijk te trekken. Vrijheid van meningsuiting biedt ruimte voor meningen en uitingen, maar wanneer deze uitingen opzettelijk schadelijk of misleidend zijn, komt desinformatie in het spel. Het onderzoek is voorzichtig geweest met de definitie van desinformatie, omdat het vaak een belevingskwestie is die sterk afhangt van de context: wanneer is er sprake van een kwade intentie, wat is schadelijk? In gesprekken met professionals, zoals jongerenwerkers en beleidsmakers, wilden we de definitie niet te veel dichttimmeren, maar juist ook vragen aan hen wat zij eronder verstaan. Zij zeiden dat desinformatie vaak in de vorm van misleidende beweringen of nepnieuws naar voren komt, maar de intentie van de verspreider is lastig te bewijzen. Dit zorgt ook voor een spanningsveld in hoe gemeenten en lokale organisaties moeten reageren zonder inbreuk te maken op de vrijheid van meningsuiting en persoonlijke levenssfeer.’
Welke groepen zullen profijt hebben van dit onderzoek naar desinformatie?
Ten eerste zullen gemeenten en lokale overheden profiteren van de inzichten in hoe ze desinformatie effectiever kunnen aanpakken en hoe ze beter kunnen communiceren met burgers over dit onderwerp. Het onderzoek helpt hen bij het ontwikkelen van handvatten voor een proactieve en verantwoorde aanpak, zoals het ondersteunen van lokale media of meenemen van scholen in het aanbieden van vaardighedenontwikkeling omtrent desinformatie. Ook maatschappelijke organisaties zoals jongerenwerk, onderwijsinstellingen, en gezondheidszorgorganisaties zullen profiteren, aangezien zij zich vaak direct met de effecten van desinformatie geconfronteerd zien, terwijl de oorzaken vaak buiten hun gezichtsveld blijven. De derde partij zijn de informatie-experts, zoals bibliotheken, media en netwerken zoals Mediawijsheid die al veel met het onderwerp bezig zijn. Voor deze groep is het vooral interessant welke kennis over desinformatie kan worden gedeeld over de stadsgrenzen heen. Daarnaast kunnen burgers baat hebben bij het onderzoek, doordat het hen in staat stelt meer bewustzijn te ontwikkelen over wat er mogelijk is –en al gebeurt– om desinformatie het hoofd te bieden, en hen daarmee in staat stelt zich een duidelijker beeld van dit maatschappelijke probleem te vormen.’
Voor het onderzoek brengen jullie gedragswetenschap samen met lokaal beleid, en verbinden jongerenwerkers en medewerkers van de GGD, met beleidsmakers en informatie-experts groepen die nu vaak los van elkaar werken. Wat is het voordeel van deze samenwerking en waarom gebeurt dit nu nog te weinig?
‘Het grootste voordeel van samenwerking in de aanpak van desinformatie is dat professionals uit verschillende domeinen – zoals artsen, jongerenwerkers en beleidsmakers – elkaars perspectieven leren begrijpen en versterken. Waar een arts een jongere ziet twijfelen over anticonceptie, kan een jongerenwerker signalen herkennen van complotdenken of wantrouwen tegen de overheid. Door kennis te delen en gezamenlijk op te trekken, ontstaat er een completer beeld van wat er speelt én welke aanpak werkt. Toch gebeurt die samenwerking nog te weinig. Professionals werken vooral binnen hun eigen sector, waar ze natuurlijk ook primair verantwoordelijk zijn. Gemeenten vragen zich af of het wel hun taak is om op te treden, en er zijn op dit bestuursniveau nog weinig praktische handvatten of wetenschappelijke literatuur. Samenwerking leidt ook tot vernieuwende communicatievormen, zoals in Rotterdam bijvoorbeeld, waar ten tijde van de coronapandemie een informatielijn werd opgezet met getrainde geneeskundestudenten die burgers telefonisch te woord stonden over geruchten rond vaccinaties – met eerlijke, feitelijke informatie, zonder belerend te zijn. Door in gezamenlijkheid het fenomeen te doorgronden en op de aanpak te experimenteren wordt de omgang met desinformatie zo naar een hoger plan getild.’